Het Hof van Cassatie bevestigt in zijn arrest van 27 januari 2023 (rolnummer F.22.0015.N) de belastingvrijstelling van de pensioenuitkering
Ingevolge een vroegere beroepswerkzaamheid in Nederland ontving een Belgische inwoner jaarlijks pensioenuitkeringen uit een Nederlands pensioenfonds. De Nederlandse pensioenuitkeringen waren mede opgebouwd door werkgeversbijdragen. De Belgische fiscale Administratie belastte de uitkeringen integraal als pensioen, maar dit werd incorrect bevonden door de belastingplichtige die wij bijstonden en die in zijn standpunt werd gevolgd door de fiscale Rechtbank Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, door het Hof van Beroep te Gent en thans ook door het Hof van Cassatie.
Wanneer een Nederlands pensioenfonds een pensioen uitkeert aan een Belgische inwoner, rijst vooreerst de vraag welk land bevoegd is om belasting over dit pensioen te heffen.
Overeenkomstig artikel 18 van het Belgisch – Nederlands dubbelbelastingverdrag is in principe België heffingsbevoegd als land waarvan de ontvanger van het pensioen inwoner is.
Evenwel is ook Nederland heffingsbevoegd als land waaruit het pensioen afkomstig is, indien tegelijk aan 3 voorwaarden is voldaan :
Wanneer aldus ook Nederland heffingsbevoegd is, wordt overeenkomstig artikel 23 van het Belgisch – Nederlands dubbelbelastingverdrag de dubbele belasting van de pensioenuitkering in België en in Nederland vermeden, doordat België vrijstelling verleent met progressievoorbehoud. Dit laatste houdt in dat België, om het bedrag van de belasting op het overige, niet vrijgestelde inkomen te berekenen, het belastingtarief mag toepassen alsof het pensioen niet is vrijgesteld.
België en Nederland hebben op 5 maart 2018 een overeenkomst gesloten omtrent de moeilijkheden en twijfelpunten aangaande de toepassing van artikel 18 van het Belgisch – Nederlands dubbelbelastingverdrag.
In de zaak die het Hof van Cassatie in zijn arrest van 27 januari 2023 diende te beoordelen, was de Belgische heffingsbevoegdheid vastgesteld. Nu België bevoegd was om belasting te heffen, diende de vraag te worden beoordeeld of, volgens Belgisch intern recht, het pensioen ook effectief moest worden belast, dan wel van belasting is vrijgesteld.
Volgens de fiscale Administratie waren de pensioenuitkeringen belastbaar als een pensioen in de zin van artikel 34 §1, 2°, b) WIB 1992.
Volgens de belastingplichtige die wij in deze zaak bijstonden, daarin gevolgd door de fiscale Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, het Hof van Beroep te Gent en het Hof van Cassatie, zijn de pensioenuitkeringen deels van belasting vrijgesteld overeenkomstig artikel 39 §2, eerste lid, 2° WIB 1992.
Aandacht dient hierbij te worden gegeven aan de wijziging van artikel 39 §2, eerste lid, 2° WIB 1992 en de invoeging van artikel 38 §1, 18° WIB 1992 door de wet van 28 april 2003 (BS 15 mei 2003, editie 2, erratum BS 26 mei 2003). Voorafgaand aan de wet van 28 april 2003 waren de door de werkgever gestorte premies belastbaar in hoofde van de werknemer als voordeel van alle aard. Het pensioen dat later uit deze premiestortingen voortkwam, was van belasting vrijgesteld in hoofde van de werknemer. Door de wet van 28 april 2003 werd deze systematiek omgekeerd. De door de werkgever gestorte premies waren niet langer belastbaar en het uit deze premies voortkomende pensioen werd ook niet langer vrijgesteld.
Ter beoordeling van het fiscaal regime, is het aldus van belang om na te gaan of de pensioenuitkeringen werden opgebouwd met werkgeversbijdragen die zijn betaald vóór, dan wel vanaf 1 januari 2004 (tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 28 april 2003). Een pensioenuitkering wordt vrijgesteld van belasting in de mate dat deze werd opgebouwd met werkgeversbijdragen betaald vóór 1 januari 2004.
Voorwaarde voor de vrijstelling van de pensioenuitkeringen, is dat de werkgeversbijdragen voor het aanvullend pensioen zijn verricht in het definitief, individueel en uitsluitend voordeel van de belastingplichtige. Met “individueel en definitief verworven voordeel” wordt onder meer bedoeld, de situatie waarin de werkgeversbijdragen die de werkgever stort aan een pensioenfonds, onherroepelijk uit het vermogen van deze werkgever zijn verdwenen en in hoofde van de werknemer vaste pensioenaanspraken doen ontstaan die definitief zijn verworven op het tijdstip van betaling van de bijdragen. In de regel voldoen bijdragen aan een Nederlands pensioenfonds daaraan.
Met deze rechtspraak van het hoogste Hof, lijkt de discussie dus definitief beslecht.
Gelet op de voor de fiscale Administratie tussengekomen ongunstige rechtspraak, werd inmiddels met ingang van aanslagjaar 2022 de wet gewijzigd. De wet van 21 januari 2022 (BS 28 januari 2022, erratum BS 7 maart 2022) heeft de vrijstelling van artikel 39 §2, eerste alinea, 2° WIB 1992 uitgesloten voor inkomsten die voortkomen uit pensioenen die zijn opgebouwd in het kader van een al dan niet buitenlands pensioenstelsel, ongeacht of de aangeslotene al dan niet individueel is toegetreden tot het pensioenstelsel en ongeacht of de opbouw van het pensioen al dan niet in het definitief en uitsluitend voordeel van de aangeslotene is gebeurd. De fiscale Administratie beschrijft deze wetswijziging in haar circulaire 2022/C/95 van 23 september 2022.
Aldus wordt de door de hoogste rechtspraak onderkende logica tussen de belastbaarheid van de premies en de vrijstelling van de pensioenuitkeringen radicaal doorbroken. Het is maar zeer de vraag of deze wetswijziging de grondwettigheidscontrole door het Grondwettelijk Hof zal doorstaan. Er werd inmiddels immers een beroep tot nietigverklaring van deze wetswijziging ingesteld bij het Grondwettelijk Hof (BS 29 augustus 2022). Wordt dus vervolgd.
Reyns Advocaten heeft een ruime expertise in fiscaal recht. Wenst u verdere toelichting, aarzel dan niet om ons te contacteren.