In de regel rekent de belastingplichtige dienstverrichter de btw aan zijn medecontractant aan en draagt hij de btw af aan de Staat, in toepassing van artikel 51 §1, 1° van het btw-wetboek. Van deze systematiek wordt afgeweken door artikel 51 §4 van het btw-wetboek en artikel 20 van het koninklijk besluit nr. 1. Deze afwijking bestaat erin dat de dienstverrichter geen btw aanrekent aan zijn medecontractant, doch dat het de medecontractant is die de btw afdraagt aan de Staat. De medecontractant moet de verschuldigde btw opnemen in de aangifte met betrekking tot het tijdvak waarin de btw verschuldigd wordt. De verplichting tot voldoening van de btw wordt aldus ‘verlegd’ van de dienstverrichter naar de medecontractant. De verleggingsregel vormt geen mogelijkheid, doch een verplichting, indien aan alle toepassingsvoorwaarden is voldaan.
De toepassingsvoorwaarden van de verleggingsregel worden beschreven in artikel 20 van koninklijk besluit nr. 1 en zijn de volgende:
De tweede en de vierde voorwaarde worden hierna kort toegelicht, in het bijzonder de wijzigingen die aan deze voorwaarden zijn aangebracht door het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, BS 10 november 2022, in werking getreden vanaf 1 januari 2023.
Opdat de verleggingsregel van toepassing is, dient de medecontractant een belastingplichtige te zijn die ertoe is gehouden periodieke btw-aangiften in te dienen.
De dienstverrichter is weliswaar in de mogelijkheid om na te gaan of zijn medecontractant een belastingplichtige is aan wie een btw-identificatienummer is toegekend, maar niet of de medecontractant ertoe is gehouden periodieke btw-aangiften in te dienen. Daarom wordt de medecontractant met ingang van 1 januari 2023 verplicht, wanneer hij zijn btw-identificatienummer aan de dienstverrichter meedeelt, de dienstverrichter er in voorkomend geval van op de hoogte te brengen dat hij niet is gehouden tot het indienen van periodieke btw-aangiften. Zo weet de dienstverrichter dat niet is voldaan aan een toepassingsvoorwaarde van de verleggingsregel en dient hij de btw aan te rekenen overeenkomstig de gewone regel.
Deze problematiek stelt zich ten aanzien van volgende medecontractanten: niet belastingplichtige rechtspersonen, vrijgestelde belastingplichtigen, belastingplichtigen die ressorteren onder de regeling voor kleine ondernemingen en forfaitaire landbouwers. Eerder was getracht aan dit probleem tegemoet te komen middels een wijziging van artikel 53quater §1 van het btw-wetboek. Deze ‘oplossing’ werd evenwel als onvolledig en strijdig met andere wetsbepalingen beschouwd en terug ongedaan gemaakt. Dit wordt omstandig toegelicht in het ‘verslag aan de Koning’ bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, BS 10 november 2022.
Voorheen was de verleggingsregel enkel van toepassing ten aanzien van een medecontractant die (1) zelf een belastingplichtige was, (2) in België was gevestigd of niet in België was gevestigd maar hier een aansprakelijke vertegenwoordiger had laten erkennen en (3) ertoe was gehouden om periodieke btw-aangiften in te dienen. Aldus voldeed een in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige die rechtstreeks in België voor btw-doeleinden was geïdentificeerd, niet aan de voorwaarden voor toepassing van de verleggingsregel. Evenwel, de uitsluiting van de verleggingsregel voor deze belastingplichtigen lijkt niet enkel tegen de doelstellingen van de regel in te gaan, doch ook strijdig te zijn met de Europeesrechtelijke vrijheden. Voor zo een in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige voeren wij een betwisting hieromtrent voor het Hof van Beroep te Brussel.
Met ingang van 1 januari 2023 wordt deze uitsluiting ongedaan gemaakt omdat zij ‘niet langer’ gerechtvaardigd is in het licht van de bestaande mechanismen voor internationale samenwerking inzake de invordering van de belasting binnen de EU’, zoals toegelicht in het ‘verslag aan de Koning’ bij het koninklijk besluit van 26 oktober 2022, BS 10 november 2022. De medecontractant moet thans dus louter een belastingplichtige zijn gehouden tot indiening van periodieke btw-aangiften in België, ongeacht of hij al dan niet in België is gevestigd.
Voorheen diende de dienstverrichter een factuur aan zijn medecontractant uit te reiken zonder vermelding van het tarief van de btw en zonder vermelding van het bedrag van de verschuldigde btw en diende de vermelding ‘btw verlegd’ op zijn factuur aan te brengen.
Met ingang van 1 januari 2023 is een wijziging aan deze formele voorwaarde aangebracht. De door de dienstverrichter uitgereikte factuur en het dubbel dat hij bewaart, moeten melding maken van het voorhanden zijn van de verschillende elementen die de toepassing van de verleggingsregel rechtvaardigen en vermelden niet het tarief van de btw, evenmin als het bedrag van de verschuldigde btw.
Wanneer de medecontractant niet heeft meegedeeld dat hij niet is gehouden tot het indienen van periodieke btw-aangiften en de dienstverrichter de verleggingsregel dus toepast, dient de dienstverrichter bijkomend volgende vermelding op de factuur op te nemen:
‘Verlegging van heffing. Bij gebrek aan schriftelijke betwisting binnen een termijn van één maand na de ontvangst van de factuur, wordt de afnemer geacht te erkennen dat hij een belastingplichtige is gehouden tot de indiening van periodieke aangiften. Als die voorwaarde niet vervuld is, is de afnemer ten aanzien van die voorwaarde aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde belasting, interesten en geldboeten.’
Behoudens samenspanning tussen de partijen, is de dienstverrichter dan ontslagen van de aansprakelijkheid ten aanzien van de voorwaarde betreffende de hoedanigheid van de medecontractant, wanneer deze de factuur niet schriftelijk betwist.
Reyns Advocaten heeft een ruime expertise in fiscaal recht. Indien wij u in deze gespecialiseerde materie verder kunnen bijstaan, aarzel dan niet ons te contacteren.