De Belgische wetgeving voorziet al sedert 2005 in een verplicht te doorlopen informatieprotocol wanneer partijen een zogenaamd “commerciële samenwerkingsovereenkomst” wensen te sluiten.
Met verbazing stellen wij vast hoe slecht deze voorafgaandelijke informatieronde gekend is, terwijl het miskennen van de precontractuele informatieverplichting verregaande gevolgen heeft …
In deze nieuwsblog lichten wij de precontractuele informatieverplichting toe en informeren wij u van de mogelijke gevolgen bij niet naleving ervan.
De informatieverplichting is er vooral op gericht om de economisch zwakkere partij te beschermen door deze ruim genoeg op voorhand de nodige info te verschaffen over de draagwijdte en inhoud van zijn engagement. Bij “commerciële samenwerkingsovereenkomsten” denkt men in de eerste plaats aan franchiseovereenkomsten, maar ook concessie- en distributieovereenkomsten en zelfs minder voor de hand liggende overeenkomsten zoals handelsagentuur en makelaarsovereenkomsten (met uitzondering van het bank- en verzekeringswezen) kunnen hieronder vallen.
De term zelf wordt in het WER (Wetboek Economisch Recht) op zeer algemene wijze gedefinieerd: “overeenkomst gesloten tussen meerdere personen, waarbij de ene persoon het recht verleent aan de andere om bij de verkoop van producten of de verstrekking van diensten een commerciële formule te gebruiken” (Art. X.26 WER). Elementen als een gemeenschappelijk uithangbord, een gemeenschappelijke handelsnaam, een overdracht van knowhow en/of een commerciële of technische bijstand worden als doorslaggevend beschouwd.
Concreet en kort gesteld, moet uiterlijk één maand vóór de geplande ondertekening van het contract, aan de kandidaat agent/distributeur/concessionaris een ontwerp van de tekst van de overeenkomst worden overgemaakt, vergezeld van een afzonderlijk document bestaande uit twee luiken. Het eerste luik moet de toekomstige partner in één oogopslag informeren over de belangrijkste contractuele bepalingen (bv. het al dan niet intuitu personae karakter, concrete verbintenissen, sancties, termijn en modaliteiten van opzeg, franchisevergoeding, concurrentiebeding, enz.). Het andere luik bevat informatie die de toekomstige partner in staat moet stellen om het engagement correct te beoordelen (identiteit en rechtsvorm van de rechtsverlener, boekhoudkundige informatie over zowel de rechtsverlener als over de inhoud van de samenwerkingsformule, marktaandeel, overzicht van lasten en nodige investeringen, enz.). De in dit apart informatiedocument op te nemen vermeldingen en informatie worden exhaustief en gedetailleerd opgesomd in Art. X.28 WER.
Opgepast, deze informatieverplichting geldt ook bij hernieuwing van een voor bepaalde duur afgesloten samenwerkingsovereenkomst, bij het aangaan van een nieuwe samenwerkingsovereenkomst tussen dezelfde partijen alsook bij wijziging van een bestaande samenwerkingsovereenkomst.
In deze gevallen dient dus ook uiterlijk één maand voor het ingaan van de ‘nieuwe’ overeenkomst een ontwerp van tekst overgemaakt te worden, eveneens vergezeld van een afzonderlijk informatiedocument (dat iets eenvoudiger mag zijn en vooral de wijzigingen of nieuwigheden in de verf dient te zetten) (Art X.29 WER).
De sanctie op miskenning van deze formaliteiten is de nietigverklaring van de overeenkomst. Deze nietigheid kan enkel door de rechtsverkrijger (de economisch zwakkere partij dus) worden ingeroepen en dit tot 2 jaar na ondertekening van de overeenkomst. Partijen (lees: de rechtsverlener) kunnen zich er niet vanaf maken door de rechtsverkrijger te laten attesteren dat alle formaliteiten uit het WER nageleefd werden. Zulke impliciete afstand van het inroepen van de nietigheid kan ten vroegste één maand na het afsluiten van het contract plaatsvinden en moet daarenboven de redenen daartoe vermelden (Art. X.30 in fine WER).
Wat de concrete gevolgen van een ingeroepen nietigheid voor partijen zijn, is voor debat vatbaar. Het Hof van Cassatie heeft alleszins al gesteld dat de nietigheid van de integrale overeenkomst impliceert dat de partijen moeten teruggeplaatst worden in een situatie alsof er nooit een overeenkomst was gesloten. De nietigheid werkt in beginsel terug tot op het moment van de contractsluiting (ex tunc). Partijen moeten dus in principe alle ontvangen prestaties/vergoedingen teruggeven: ofwel in natura, ofwel bij (geldelijk) equivalent indien fysieke teruggave onmogelijk blijkt. Deze terugzetting moet zo neutraal mogelijk gebeuren, er mag dus ook geen sprake zijn van enige verrijking (zonder oorzaak) voor één van de partijen.
Bij duurovereenkomsten met opeenvolgende prestaties is dergelijke teruggave problematisch. Wanneer de verbintenissen van een duurovereenkomst deelbaar zijn in de tijd, heeft de niet-uitvoering in de toekomst geen enkele invloed op de al geleverde prestaties, zodat deze niet retroactief moeten teruggegeven worden. Anders is het bij niet-deelbare verbintenissen waar dit wel moet gebeuren om het evenwicht tussen de prestaties te herstellen. Bepaalde prestaties werden dan in het verleden gepresteerd met het oog op een nog te ontvangen tegenprestatie in de toekomst. Daarbij valt vooral te denken aan een forfaitair bedrag dat als intredegeld werd betaald, kosten van leningen, verbrekingsvergoedingen allerhande (handelshuur, leveringscontracten, personeel, ..), investeringen die nog niet afgeschreven werden, …
Indien de ‘cooling off’-periode van 1 maand wel gerespecteerd werd en het infodocument wel werd meegedeeld, maar onvolledig blijkt, dan kan de verkrijger de nietigheid van de desbetreffende bepalingen inroepen.
***
Bent u van plan een commerciële samenwerkingsovereenkomst aan te gaan of voelt u zich juist benadeeld in dergelijke overeenkomst en zoekt u een uitweg, laat u dan voldoende adviseren over de precontractuele informatieverplichtingen. Onze experten van de cel ondernemingsrecht hebben een ruime expertise in deze materie. Aarzel niet contact met ons op te nemen.