De bestuurder als hulppersoon: Contractueel anticiperen op de nieuwe buitencontractuele aansprakelijkheid

Geschreven door

Expertise

Publicatie

30 augustus 2024

Met de inwerkingtreding van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zal het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, met ingang van 1 januari 2025, grondig worden hervormd. Mr. Sam Spee besprak in zijn blog al de belangrijkste aandachtspunten rond de impact van het nieuwe Boek 6 BW op de praktijk. In deze blogpost richten we ons specifiek op wat de nieuwe wetgeving betekent voor de aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen.

Afschaffing van het samenloopverbod en quasi-immuniteit

Eén van de belangrijke wijzigingen, is de afschaffing van het samenloopverbod en de quasi-immuniteit van hulppersonen, zoals besproken door Mr. Sam Spee.

1. Samenloop buitencontractuele en contractuele aansprakelijkheid

Samenloop houdt in dat een contractspartij de ander op verschillende rechtsgronden kan aanspreken. Onder de oude wetgeving, die nu nog geldt, sloot een contractuele vordering een buitencontractuele vordering in principe uit, tenzij er sprake was van een misdrijf. Straks wordt samenloop echter toegestaan. Dit betekent dat een partij bij niet-nakoming van een contract ook kan terugvallen op het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht. U kan met andere woorden door uw contractspartij aangesproken worden, zowel op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid, als contractuele aansprakelijkheid.

Schematische voorstelling tussen oud en nieuw regime:

Exit principe van de quasi-immuniteit van de hulppersoon

Daarnaast kan een contractspartij voor de uitvoering van haar verbintenissen een hulppersoon inschakelen. Onder de huidige wetgeving geniet zo’n hulppersoon van quasi-immuniteit. Dat verandert echter: in de toekomst kan de medecontractant van de contractspartij die een hulppersoon inschakelde, deze hulppersoon ook buitencontractueel aansprakelijk stellen voor het niet-uitvoeren van een contractuele verplichting. De quasi-immuniteit van hulppersonen vervalt dus.

Voor bestuurders van vennootschappen geldt dat zij in principe niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor de verbintenissen van de vennootschap. Bestuurders zijn echter wel betrokken bij de uitvoering van deze verplichtingen en worden in dat opzicht beschouwd als hulppersonen (uitvoeringsagenten onder de huidige wetgeving). Hierdoor kunnen bestuurders aansprakelijk worden gesteld, zowel door de vennootschap als door derden.

Aanvullend karakter van de nieuwe wetgeving

Belangrijk is dat de nieuwe wetgeving aanvullend van aard is. Dit betekent dat de meeste wijzigingen – met enkele uitzonderingen – contractueel kunnen worden uitgesloten als dat gewenst is.
Daarnaast voorziet de nieuwe wetgeving inzake buitencontractuele aansprakelijkheid in het doorwerken van contractuele verweermiddelen, zowel uit het hoofdcontract tussen de derde en de vennootschap, als uit het contract tussen de vennootschap en de bestuurder. Met andere woorden, de bestuurder kan contractuele verweermiddelen inroepen wanneer hij of zij buitencontractueel aansprakelijk wordt gesteld. Dit zorgt ervoor dat de contractuele logica behouden blijft.

Bestuurders onder de nieuwe wetgeving

Voor bestuurders, of voor vennootschappen die hun bestuurders willen beschermen, is het cruciaal om de aansprakelijkheid jegens derden zoveel mogelijk contractueel uit te sluiten of ten minste te beperken. Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) stelt echter dat de aansprakelijkheid van een bestuurder niet verder kan worden beperkt dan wat de wet toestaat. Bovendien mogen rechtspersonen, hun dochterondernemingen of gecontroleerde entiteiten, een bestuurder niet vooraf vrijwaren voor zijn aansprakelijkheid jegens de rechtspersoon of derden.

De soep wordt echter vermoedelijk minder heet gegeten dan ze wordt opgediend. Hoewel er geen aansprakelijkheidsbeperkingen mogen worden ingevoerd in de relatie vennootschap-bestuurder en de doorwerking van verweermiddelen uit het bestuurderscontract de bestuurder in principe niet helpt, is het onduidelijk of het vrijwaringsverbod geldt voor alle buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen.

Een andere kwestie is of in het hoofdcontract kan worden bedongen dat de schuldeiser afziet van zijn buitencontractuele vordering op de bestuurder, zoals bepaald in Boek 6 BW. Het is verdedigbaar dat een dergelijke overeenkomst, die een vennootschap ten gunste van haar bestuurder met een derde sluit, niet onder de verbodsbepalingen van het WVV valt.

Hoe dan ook, als de vennootschap zichzelf geldig vrijwaart in haar overeenkomst met de derde, kan de bestuurder dankzij de doorwerking van verweermiddelen uit het hoofdcontract deze vrijwaring ook inroepen als die derde zich buitencontractueel tot hem richt.

Conclusie

De toekomst zal uitwijzen of deze interpretatie van het WVV standhoudt. Het is echter belangrijk om te beseffen dat als een contractuele bepaling strijdig is met de wet, deze bepaling volgens het WVV als niet geschreven zal worden beschouwd. Daarom is het advies aan vennootschappen die hun bestuurders willen beschermen om in ieder geval enkele bepalingen op te nemen in zowel het hoofdcontract als het contract tussen vennootschap en bestuurder. Baat het niet, dan schaadt het niet.

Tot slot is het cruciaal om te zorgen voor een goede bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering, die ook de buitencontractuele aansprakelijkheid van de bestuurder dekt. Het is verstandig voor bestuurders om in hun contract op te nemen dat de vennootschap verplicht is om zo’n verzekering af te sluiten. Meer informatie met betrekking tot deze verzekering leest u in de blog van mr. Nicolas Verhelle “Wat is het nut van een verzekering bestuurdersaansprakelijkheid?”.

Heeft u, als vennootschap of bestuurder, behoefte aan advies over de nieuwe wetgeving en wilt u de nodige clausules in uw contracten opnemen? Aarzel dan niet om contact op te nemen met de experten van het team ondernemingen van Reyns Advocaten.